Christus de Zoon van God
1 GOD
1 2voortijds
3veelmaals en
4op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in
5deze laatste dagen tot
6ons gesproken
7door den Zoon;
2 Welken Hij
8gesteld heeft
atot een Erfgenaam van alles,
bdoor Welken Hij ook
9de wereld gemaakt heeft;
3 cDewelke, alzo Hij is
10het Afschijnsel
Zijner heerlijkheid, en
11het uitgedrukte Beeld
12Zijner zelfstandigheid, en alle dingen
13draagt
14door het woord Zijner kracht,
15nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft,
16is gezeten aan de rechter
hand der Majesteit in de hoogste
hemelen,
4 Zoveel treffelijker geworden dan de engelen,
17als Hij
duitnemender Naam boven hen
18geërfd heeft.
5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd:
e 19Gij zijt Mijn Zoon,
20heden heb Ik U
21gegenereerd? En wederom:
f 22Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?
6 En als Hij wederom den Eerstgeborene
23inbrengt in de wereld, zegt Hij:
gEn dat alle engelen Gods Hem aanbidden.
7 En
24tot de engelen zegt Hij wel:
hDie Zijn engelen
25maakt geesten, en Zijn dienaars
26een vlam des vuurs.
8 Maar
27tot den Zoon
zegt Hij:
iUw
28troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is
29een rechte scepter;
9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God,
30Uw God
31gezalfd
32met olie der vreugde boven Uw
33medegenoten.
10 34En:
kGij, Heere, hebt
35in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen;
11 lDezelve zullen vergaan, maar
36Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden;
12 En als
37een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen
38veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden.
13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd:
m 39Zit aan Mijn rechter
hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten?
14 Zijn zij niet allen
40gedienstige geesten, die tot dienst
41uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen?